Henny Buiting
Strafkolonie in de buitengewesten: contouren van de vroege verzorgingsmaatschappij.
Vanuit de door de gezeten burgerij opgerichte Maatschappij van Weldadigheid worden in 1818 in de provincie Drenthe zogenaamde ‘landbouwende koloniën’ gesticht. Ze zijn bedoeld om middels reguliere arbeid “den toestand der armen en lagere volksklassen te verbeteren” (13). Achtergrond ervan is de wijdverbreide armoede, die weliswaar enigermate wordt getemperd door liefdadigheid van de kant van kerken en lokale instanties, maar die toch de grote massa van het volk duurzaam in haar greep houdt en dat temeer omdat van sociale arrangementen nog geen sprake is. Einde oktober 1818 wordt met de benaming ‘Frederiksoord’ een eerste zogenaamde ‘proefkolonie’ gesticht, bestaande uit kleine boerenhoeves met een te bewerken lapje grond. In de erop volgende jaren komen er soortgelijke projecten tot stand in ‘Willemsoord’ en ‘Wilhelminaoord’ met in totaal vooralsnog een vierhonderdtal hoeves. Ofschoon de organiserende burgerij bewogen heet te zijn door mededogen met de armen, is ze toch wel zo verstandig het experimentele project kostenneutraal in te richten door de zogeheten kolonisten te verplichten alles te laten terugverdienen wat in hen is geïnvesteerd.
Tucht en onderwijs
Hoewel het kolonisatieproject allereerst is bedoeld om arme drommels een min of meer zinvol en werkzaam leven te verschaffen, ligt het tezelfdertijd in de bedoeling hen te verheffen “tot eene hogere beschaving, verlichting en weldadigheid” (16). De methodes om dit te realiseren bestaan, naast het tuchtstelsel, uit het geven van onderwijs en opleggen van diverse wijzen van godsdienstige vorming: catechisatie, kerkdiensten en (primitieve) godsdienstlessen. Toch blijkt dit burgerlijke verlichtingsideaal in de praktijk in veel gevallen te hoog gegrepen door het optreden van vormen van weerspannigheid van de kolonisten, zoals diefstal, ledigheid, gewelddadigheid, alcoholisme en natuurlijk het botvieren van boze lusten die indruisen tegen de vigerende seksuele moraal. Om dit panopticum van volkse losbandigheid en ongedisciplineerdheid het hoofd te bieden worden de kolonisten ter verantwoording geroepen door het opleggen van boetes en van vrijheidsstraffen, die worden uitgezeten in de zogenaamde ‘strafkamer’, een afsluitbaar kamertje in een bestaand gebouw op het terrein van de kolonie. Toch achten de verantwoordelijke bestuurders dit in veel gevallen een te povere sanctie en besluiten daarom in Ommerschans, Veenhuizen en Wateren zogezegde ‘strafkoloniën’ in te richten, bedoeld voor het opsluiten van zowel bedelaars, de “luije buiken” (19), als voor al te recalcitrante bewoners van de oorspronkelijke ‘vrije koloniën’. Binnen dit strafstelsel ontstaat de facto aan strenge regels gebonden, gedwongen onvrije arbeid onder straf toezicht, al bestaat er anderzijds de reële de mogelijkheid om bij goed gedrag een plek terug te veroveren in de vrije koloniën. Overigens geldt voor het gehele project, dat de kolonisten bij ernstige wanprestatie uit het project verwijderd kunnen worden, om weer te worden overgeleverd aan de gure woestenij van een vroeg-kapitalistische maatschappij. In zeer ernstige gevallen, zoals bij moord en doodslag, verkrachting, bedreiging van de aangewezen autoriteiten, wordt de reguliere strafrechter ingeschakeld, maar dit geldt in wezen toch wel als het betreurenswaardige onvermogen van het koloniale strafstelsel zelf. Van groot belang is ook dat binnen het koloniale sanctiestelsel de kolonist zowel sociaal kan stijgen als dalen. Zo kan een betrouwbare en hard werkende kolonist promoveren tot personeelslid, terwijl anderzijds een wanprestatie leverende vrije kolonist zal moeten verhuizen naar de strafkolonie. Het zeer reële onderscheid tussen de vrije- en de strafkolonie laat onverlet dat het systeem als geheel in die zin principieel onvrij en totalitair is, dat de kolonisten slechts bij uitzondering en met nadrukkelijke toestemming de kolonie tijdelijk mogen verlaten. Het koloniale tuchtstelsel heeft bestaan tot het midden van de jaren tachtig van de 19e eeuw, wanneer de centrale nationale staat het monopolie verwerft over vrijheidsstraffen en tewerkstelling (310).
De hier besproken studie is geheel gewijd aan bovenvermeld systeem van sancties, in eerdere studies zijn de andere aspecten van het experiment al behandeld, en doet dit door het opsommen van een enorm aantal uit de archieven opgediepte gevallen van strafbare optredens van de bewoners der koloniën. Dit resulteert in een boekwerk, dat leest als een trein en dat temeer omdat de auteur niet gespeend is van humor en de beschreven casussen op vaak hilarische wijze presenteert, wat het lezen tot een waar genot maakt. Toch is de principiële zwakte van de studie gelegen in onduidelijkheid betreffende de representativiteit van de weergegeven overtredingen en toegepaste sancties. Auteur Wil Schackmann legt geen enkele wetenschappelijke verantwoording af van het gevolgde selectiemechanisme en hanteert als enig indelingscriterium in de tijd voortschrijdende afgebakende periodes en binnen dit povere kader paragraafjes met beknopte aanduidingen van de beschreven gevallen. De aanpak is daarmee in essentie anekdotisch, zij het dat de auteur aan het einde van de studie enige interpretatieve bespiegelingen, gelardeerd met cijfermatige informatie, wijdt aan de relevantie van het kolonisatieproject (312 e.v.) Dit heft evenwel het anekdotische karakter van de studie als geheel geenszins op. Dit is ook daarom betreurenswaardig, omdat de auteur de kans laat lopen het beschreven systeem van werkverschaffing en sanctionering in een ruimer sociologisch en historisch kader te plaatsen.
Lezenswaardig èn te anekdotisch
Te beginnen met de ‘crisis van het feodalisme’ zien we, veelal nog onbeholpen, pogingen de ontwortelende werking van het oprukkende kapitalistische marktsysteem te verzachten. Vanaf de Amsterdamse rasp- en spinhuizen aan het einde der 16e eeuw wordt door middel van de armenzorg, de kerkelijke liefdadigheid en vormen van sociale politiek door (lokale) autoriteiten gepoogd de arbeidsmarkt zo effectief mogelijk te beïnvloeden en, in aanvulling hierop, de (arbeiders)bevolking via repressie, disciplinering maar ook door (financiële) beloningen te ‘pacificeren’. Het door Wil Schackmann beschreven ‘koloniale systeem’ maakt op uitzonderlijke wijze deel uit van deze historische evolutie, omdat het als min of meer geslaagd maatschappelijk experiment vooral ook vooruitwijst naar de principiële kenmerken van de hedendaagse verzorgingsmaatschappij, al is deze uiteindelijk natuurlijk vooral het wettig kind van economische en maatschappelijke rampen, die het kapitalisme op zijn grondvesten deden schudden. Het is zeer betreurenswaardig dat het anekdotische en a-theoretische karakter van de hier besproken studie dit cruciale punt ten enenmale mist en is blijven steken bij de ‘onmiddellijkheid’ van de, op overigens knappe wijze, aangeboorde bronnen. Dit neemt niet weg dat de studie ongemeen lezenswaardig is en een schat aan informatie bevat over de toenmalige ‘naamlozen’ van de geschiedenis.
Wil Schackmann, De strafkolonie. Verzedelijken en beschaven in de Koloniën van Weldadigheid, 1818-1859. Amsterdam/Antwerpen 2018.
Recente reacties