Henny Buiting
De almacht van het kapitalisme: Sanders en Marcuse.
De beide hier besproken boeken verschillen hemelsbreed wat betreft analytisch niveau, wetenschappelijke pretentie en ook wat het eigenlijke doel van het onderzoeksobject aangaat. Gemeenschappelijk eraan is evenwel, dat beide studies in zeer kritische zin principiële aspecten van het hoogontwikkelde kapitalisme behandelen. Het meest toegankelijk is daarbij de beschouwing van Bernie Sanders, die zich wars betoont van meer wetenschappelijke preoccupaties en zich beperkt tot een feitelijke weergave van wat de almacht lijkt van een kleine kliek van puissant rijke kapitalistische magnaten en families in de Verenigde Staten van Amerika.
Ultrakapitalisme
In zijn Inleiding trekt Sanders in krasse termen van leer tegen de zogenaamde oligarchen, de ‘rijkste 1 procent’, die dankzij hun enorme rijkdom en macht er alles aan doen om de voor hen profijtelijke status quo met ‘onbeperkte middelen’ te handhaven (10). Opvallend is dat Sanders hier betwijfelt in een democratie te leven, waar het heet dat deze oligarchen de zogenaamde ‘democratie [bezitten]’, onder meer door middel van hun campagnebijdragen aan de beide grote politieke partijen en hun invloed op overheidsinstanties via ‘lobbyfirma’s’ (10-11). Overigens betoont Sanders zich wat betreft het democratisch gehalte van de VS opvallend ambivalent door elke, overigens schaarse, zege over de ogenschijnlijk omnipotente oligarchen te bestempelen als het bewijs van het democratisch karakter van het land, om anderzijds en veel frequenter te gewagen van het principieel ondemocratische karakter van het heersende ‘ultrakapitalisme’ (13, 129), dat een beslissende greep heeft op economie, politiek en cultuur. Daar komt bij dat de studie enigszins ontsierd wordt door het beklemtonen van Sanders’ eigen individuele strijd, vooral als onafhankelijk senator van de staat Vermont, tegen de machtsbastions van de geldmagnaten waarbij elk behaald succesje nu juist het democratisch gehalte van de VS zou aantonen. Hier wreekt zich het volledig ontbreken van welk analytisch-wetenschappelijk kader dan ook, waarbij de beschouwing zich concentreert op een welhaast eindeloze opsomming van feiten en feitjes die als het ware ‘uit zichzelf’ het beeld moeten verwekken van ‘de destructiviteit van het moderne ultrakapitalisme’ en van de noodzaak dit systeem te veranderen (13). Dit komt ook helder naar voren uit de indeling van de studie, die men met enige goede wil ‘thematisch’ zou kunnen noemen, maar die in wezen een tamelijk willekeurige opsomming bevat van vaak ongelijksoortige interessevelden van de auteur. Zo figureert de hoogst nobele strijd van Bernie Sanders tegen het ultieme kwaad ‘Donald Trump’, naast de kwalijke rol van de media, het partij kiezen van de ‘werkende klasse’ tegen ongelijkheid en de militante oproep van Sanders voor de ‘klassenstrijd’ tegen een ‘corrupt en oneerlijk systeem’ (7-8).
Hoewel dus in terminologie en in de weergave van (statistische) feitelijkheden Bernie Sanders buitengewoon radicale standpunten lijkt in te nemen, is dit bij nadere beschouwing allerminst het geval. Dit heeft alles te maken met het vrijwel ontbreken in de VS van een, zelfs gematigde sociaal-democratische traditie, waardoor de simpelste vakbondsrechten of basale sociale voorzieningen vooralsnog te bevechten terreinen zijn. Daar komt bij dat één van de schaarse instituties van sociale verandering, de Democratische Partij is die zich, wat ook Sanders zij het ongaarne moet erkennen, allerminst onttrekt aan de algehele dominantie van de Amerikaanse heersende klasse. Sanders zelf verklaart hierover, dat hij en zijn geestverwanten de partij pogen om te vormen ‘van een door welgestelde campagnebijdragers en bedrijfsbelangen gedomineerde verkiezingsmachine naar een multiraciale, multi-etnische, stedelijke en landelijke beweging van de arbeidersklasse’(45). Uit het vervolg van de studie komt helder naar voren, dat dit een uiterst moeizaam proces behelst, dat slechts zelden successen boekt en in geen enkel opzicht de fundamentele grondslagen van het kapitalisme bedreigt! Dit blijkt onder meer overduidelijk uit de steun van Sanders aan de verkiezing van Joe Biden voor het presidentschap, waarbij alle noeste pogingen tot een meer radicaal sociaal-economisch beleid op vrijwel niets uitlopen en de auteur niet verder komt dan de verzuchting Biden in ‘een progressievere richting geduwd [te hebben]’ (58). Typerend voor de ambivalentie van Sanders is de navrante constatering, dat bij de presidentsverkiezingen van 2020 liefst 230 miljardairs bijdroegen aan de campagne van Biden, met als boodschap dat dit allerminst liefdesgaven behelst, maar dat de gulle gevers er ‘extra winst of een belastingvoordeel’ van terug verwachten (144-5).
Ook het vervolg van de studie toont vooral een deprimerende opsomming van linkse nederlagen op het gebied van medische zorg, werkloosheidsuitkeringen, pensioenrechten en vele andere kwesties die Sanders van cruciaal belang acht voor de rechten van de arbeidersklasse, al vernemen we niet wat precies onder deze sociale klasse zou moeten worden verstaan. Dit neemt niet weg, dat de auteur zeer terecht en bij herhaling, de ‘snelgroeiende miljardairsklasse’ als ‘een uitwas van een onrechtvaardig systeem’, van ‘massale inkomens- en vermogensongelijkheid’ en van een ondemocratische oligarchie bestempelt en dit contrasteert met het ‘leven van stille wanhoop’ van de overgrote meerderheid der Amerikanen (124, 129, 138). Toch blijkt uiteindelijk de remedie voor deze rampen de buitengewoon bedeesde oproep een ‘eerlijke en progressieve belastingheffing’ in te voeren, om vervolgens met de sombere constatering te komen, dat de Democratische Partij hier bitter weinig voor voelt (151-3).
Gebrek aan onderwijs en gezondheidszorg
Speciale aandacht besteedt Sanders aan het ‘kapotte gezondheidszorgsysteem’ in de VS dat voor velen ontoegankelijk en onbetaalbaar is en ertoe leidt, dat rijke Amerikanen veel langer (in gezondheid) leven dan mensen uit de arbeidersklasse (173). De auteur ziet dit terecht als de meest pregnante expressie van sociale ongelijkheid en lardeert deze constatering met talloze cijfers en contrasteert dit met de situatie in Scandinavische landen, waar het voor allen toegankelijke gezondheidssysteem de mensen tot ‘de gelukkigste ter wereld’ maakt (179). Tegelijkertijd komt uit dit soort verzuchtingen en constateringen helder naar voren, dat Sanders’ ideaalbeeld weinig anders behelst dan een gemitigeerd kapitalisme, wat ook ruiterlijk wordt erkend waar gesproken wordt van een ‘ongebreideld kapitalisme’ dat ‘werk nooit humaan [zal] maken’ (199).
Tot de boeiendste delen van de studie behoort Sanders’ weergave van de geschiedenis van de ‘klassenstrijd in de Verenigde Staten’ die, net als de term ‘arbeidersklasse’, door de massamedia en op scholen en universiteiten consequent wordt verzwegen (226). De hierdoor ontstane onwetendheid over de geschiedenis van de Amerikaanse arbeidersklasse heet ‘bedoeld om mensen klein te houden, om hen te laten geloven dat er geen alternatief is voor de status quo en ongebreideld kapitalisme’ (228). De auteur verbindt dit met een oproep om de vakbonden in de VS te versterken als voornaamste doel van de arbeidersklasse, waarmee opnieuw het gematigde, sociaal-democratische, karakter van Sanders’ beschouwing wordt bevestigd. Daarnaast ziet Sanders enorme nadelen voor de arbeiders en loontrekkenden in het algemeen van de grote technologische veranderingen die aanstaande zijn, zoals automatisering en Kunstmatige Intelligentie. Ze dreigen miljoenen banen te vernietigen en het werk in plaats van te vergemakkelijken, steeds zwaarder te maken. Maar ook hier is de remedie buitengewoon gematigd, waar Sanders betere regelgeving en belastingheffing bepleit, naast werktijdverkorting, uitbreiding van de sociale zekerheid en meer controle van de werknemers over hun werkplek (246-261). Speciale aandacht besteedt de auteur daarnaast aan het onderwijs, dat tientallen miljoenen burgers reële onderwijskansen ontzegt en een cruciale bijdrage levert aan de ongelijkheid van kansen en dat, middels ideologisch-religieuze indoctrinatie, een levende democratie belet
Sanders’ beschouwing over de rol van de media is het meest overtuigend van de gehele studie en komt, zoals we nog zullen zien, het meest overeen met de analyse van Herbert Marcuse. De kern ervan behelst de constatering, dat een ‘handvol enorme media-bedrijven, in handen van de rijkste mensen van de Verenigde Staten […] overweldigende controle [heeft] over wat we zien, horen en lezen’ (289). Deze alleszins juiste these wordt vervolgens uitgewerkt aan de hand van talloze voorbeelden, waarbij zeer terecht het ondemocratische karakter van deze machtssamenballing wordt vastgesteld. Kranten, nieuwsnetwerken, televisie, sociale media zijn in handen van enkele schatrijke magnaten die, Sanders verwijst hier naar taalkundige en anarchist Noam Chomsky, ‘consensus fabriceren’ en alle kwesties rond klasse, macht, sociale rechten weten te negeren en de politieke berichtgeving bewust concentreren op trivialiteiten om grote maatschappelijke vragen te kunnen ontwijken. In zijn slotconclusie verbindt Sanders deze analyse met een ‘plan de campagne’ om deze ondemocratische dictatuur van de allerrijksten te vervangen door een systeem dat op alle fronten–onderwijs, gelijke stemrechten, massamedia, discriminatie, gezondheidszorg, sociale zekerheid, belastingheffing–de belangen van de werkende klasse weet te dienen. Maar ook hier blijkt de gewenste uitkomst uiterst pover, waar Sanders alle kaarten zet op het omvormen van de Democratische Partij van een verzameling van hoger opgeleide en rijke Amerikanen tot de partij van de arbeidersklasse. Om dit te realiseren moet de partij de groeiende rol van de vakbonden actief ondersteunen en mede daardoor de actieve arbeidersklasse en de jongeren voor zich weten te winnen. Hoewel Sanders hier met concrete aanbevelingen komt, blijft de boodschap in wezen somber waar onduidelijk blijft hoe de oligarchische beheersing van de partij te doorbreken. Zijn slotsalvo, dat de partij aan de kant moet gaan staan van de arbeidersklasse en een politieke revolutie moet aandurven heeft, hoe nobel ook, toch alle kenmerken van een ‘roepende in de woestijn’ (361-2).
Late vertaling van Marcuse: na zestig jaar
Is bij Bernie Sanders de aandacht volledig gericht op de concrete en door feitelijke informatie onderbouwde werkelijkheid van het Amerikaanse ultra-kapitalisme, bij Herbert Marcuse is de analyse hoog-abstract en verbonden met beschouwingen op het gebied van de linguïstiek, filosofie, psycho-analyse en andere (maatschappelijke) bereiken die het totalitaire karakter van de hoogst ontwikkelde industrieel-kapitalistische wereld moeten aantonen. Hierbij moet overigens worden bedacht, dat de oorspronkelijke uitgave van One Dimensional Man dateert uit 1964 en dat de recente vertaling, met een voorwoord van Thijs Lijster, het gedateerde karakter van een aantal aspecten ervan zal moeten verdisconteren. Dit betreft bovenal de voortdurende verwijzing naar de Koude Oorlog en de ermee verbonden reële angst voor een de aarde vernietigende kernoorlog. Ook de hiermee verbonden kritiek van Marcuse op de Sovjet-doctrine als een gedeformeerd marxisme is, nu de Sovjet-Unie roemloos ten onder is gegaan, niet langer actueel, iets wat in zekere zin tevens de ‘fusie’ behelst tussen marxisme en freudianisme, waar Sigmund Freuds benadering in veel opzichten is gefalsifieerd en, door de opkomst van neurowetenschappen en andere psychologische inzichten, bij velen zelfs geheel uit de gratie is. Tezelfdertijd geldt, dat veel van Marcuses beschouwingen over het hoogst ontwikkelde kapitalisme van zijn tijd, hun waarde volledig hebben behouden en getuigen van een diep inzicht in de fundamentele machtsstructuren van het geavanceerde kapitalisme. In zijn buitengewoon verhelderende Voorwoord wijst Thijs Lijster op deze opvallende actualiteit van Marcuses analyse en geeft daarbij een bondige en vooral buitengewoon verhelderende samenvatting van diens opvattingen, waarbij de vaak gecompliceerde terminologie in begrijpelijke taal wordt uitgelegd. Wat betreft die actualiteit wijst Lijster op een hedendaags consumentisme, dat dominanter blijkt dan ooit tevoren. Ook de vermaaks- en ontspanningsindustrie, heeft haar greep op het leven sinds Marcuses analyse alleen maar versterkt, terwijl de klimaatcatastrofe een op winst en groei gerichte orde nog irrationeler heeft gemaakt (19-21).
Hoewel Herbert Marcuse, als eminente telg van de Frankfurter Schule – het vermaarde Duitse neomarxistische onderzoekscollectief verbonden aan het in 1924 opgerichte Frankfurter Institut für Sozialforschung – overduidelijk schatplichtig is aan werk en denken van Karl Marx, is de centrale boodschap van zijn studie toch gitzwart en ontdaan van welke maatschappijveranderende illusie dan ook. Al in de Inleiding wordt de alles overheersende thematiek, zonder enige terughoudendheid en met ijzeren logica, als een onweerlegbaar maatschappelijk gegeven verwoord. De technische vooruitgang, zo heet het, heeft een geavanceerde industriële samenleving gecreëerd, die erin is geslaagd elke reële oppositie in te kapselen en waarbij de ‘overgrote meerderheid van de bevolking deze samenleving aanvaardt, en gedwongen wordt haar te aanvaarden.’(27) Ofschoon de bourgeoisie en het proletariaat nog steeds de fundamentele hoofdklassen uitmaken, blijken ze niet langer ‘actoren van historische transformatie’ (26). De nieuw ontstane maatschappelijke constellatie weet deze ‘centrifugale sociale krachten’ te overwinnen door een technologische suprematie, waarbij terreur niet langer noodzakelijk is vanwege ‘de dubbele basis van een overweldigende efficiëntie en een steeds hogere levensstandaard’ (24). Het hiermee verbonden consumentisme weet alle ooit reële maatschappelijke contradicties te neutraliseren, waarbij zelfs de gedachte aan welk alternatief dan ook door dit totalitaire technologische universum als een ‘fata morgana’ uit zicht verdwijnt. Het moderne productieapparaat is daarmee zodanig overheersend geworden, dat het niet alleen klassen, beroepen, vaardigheden en houdingen bepaalt, maar ook en vooral individuele behoeften en verlangens (29). Dit betekent tevens dat de technologie als dragende basis van dit totalitaire proces, niet ‘neutraal’ is en een samenleving verwekt als ‘een systeem van dominantie dat reeds werkzaam is in het concept en constructie van technieken’ (29). En ofschoon de technologie in principe diverse maatschappelijke constellaties zou kunnen realiseren, blijkt ze in de ‘geavanceerde industriële samenleving’ de verwezenlijking van een specifiek historisch project, ‘namelijk de ervaring, transformatie en organisatie van de natuur als louter materiaal voor de dominantie’ (30).
Op basis van deze fundamentele uitgangspunten volgt in de rest van de studie een diepgravende analyse van de consequenties hiervan voor alle van belang zijnde maatschappelijke en individuele bereiken. Marcuse analyseert daartoe het terrein van de politiek en de ermee verbonden vormen van sociale controle als cruciale actoren van totalitaire beheersing; het individuele niveau waar het consumentisme een zogenaamd ‘gelukkig bewustzijn’ verwekt; het taalkundig terrein waar elke notie van ‘transcendentie’ is verdwenen; het terrein der filosofie waar de analyse zich onderwerpt aan het bestaande universum als onwrikbaar gegeven en tenslotte het terrein van erotiek en seksualiteit waar ‘repressieve desublimatie’ optreedt en van echte seksuele bevrijding geen sprake is.
Gesloten universum
Hoewel het begrip ‘totalitarisme’ onder invloed van stalinisme en nazisme tot dan toe werd gereserveerd voor ‘een door terreur gedreven politieke coördinatie van de samenleving’, breidt Marcuse het uit tot ‘een niet door terreur gedreven economisch-technische coördinatie die functioneert via de manipulatie van behoeften door gevestigde belangen’ (37). Dat dit inderdaad een totalitair systeem inhoudt zou blijken uit de liquidatie van elke effectieve oppositie, waarbij het pluralisme van partijen, kranten of politieke oppositie niet meer inhoudt dan schone schijn omdat het elke notie van overstijging van de bestaande machtsverhoudingen uitsluit. Ook de strikt individuele behoeften om zich te ontspannen, plezier te maken, lief te hebben zijn van een repressieve aard, omdat ze onderworpen zijn aan externe krachten die uiteindelijk worden bepaald door een ‘technische, wetenschappelijke en mechanische productiviteit’ die de gehele samenleving mobiliseert, los van individuele- of groepsbelangen (37). Dit betekent ook, dat de keuzemogelijkheden die er ogenschijnlijk bestaan, in wezen worden gedetermineerd door een repressief systeem van sociale controle, waarbij een universum van gemanipuleerde consumptieve behoeften elke notie van werkelijke vrijheid uitsluit en een wereld van vervreemding in stand houdt. Hoewel er talloze expressies zijn van religieuze en spirituele aard en er daarnaast vele vormen van protest en transcendentie bestaan, worden deze ‘door de status quo snel geneutraliseerd als integraal onderdeel van een goed leven’ (47).
De zogeheten ‘makers van de politiek en hun hofleveranciers van massa-informatie’ bevorderen systematisch het eendimensionale denken en ook de academische wereld zorgt voor een maatschappelijke orde, die ‘wetenschappelijke en technische vooruitgang tot een instrument van overheersing maakt’ (47, 49). De consequentie van dit totalitaire systeem van controle is, dat politieke partijen, vakbonden, de ooit revolutionaire arbeidersklasse en de vele vormen van (mogelijk) sociaal protest tot onderdeel worden van een gesloten universum dat elke werkelijke vorm van systeemverandering weet te neutraliseren en tot onderdeel maakt van een alles overheersend consumentisme. Ook de verzorgingsmaatschappij onttrekt zich niet aan dit proces, waar ‘de productie en distributie van een toenemende hoeveelheid goederen en diensten volgzaamheid tot een rationele technologische houding maken’ en vrijheid of zelfbeschikking illusoire begrippen blijken en elke notie van transcendentie uit zicht verdwijnt (80-1).
Neutraliseert de technologische productiviteit elke vorm van politieke transformatie van de bestaande orde, ze weet tevens de wereld van de cultuur en van het individuele leven tot onderdeel te maken van haar totalitaire logica. Marcuse baseert zich hier op het door Sigmund Freud ontwikkelde begrip ‘sublimatie’, waarbij maatschappelijk onacceptabele of getaboeïseerde, in het bijzonder seksuele verlangens en gedragingen ‘gevaarloos’ geuit kunnen worden in de wereld van kunst en cultuur, waar ze als elementen van vervreemding de bestaande orde trotseren en overstijgen. Deze de bestaande orde ooit transcenderende elementen, die een tweedimensionale cultuur impliceerden, worden opgenomen in de gevestigde orde ‘door hun reproductie en massale vertoning’ en verworden tot eendimensionale ‘instrumenten van sociale cohesie’ (88). Dit betekent dat de kunst, die ooit het protest inhield tegen dat wat is, de zogenaamde ‘Grote Weigering’, deel gaat uitmaken van de heersende stand van zaken en degradeert tot reclame met de teloorgang van haar maatschappijkritische karakter. ‘Artistieke vervreemding’ gaat zodoende ten onder aan
‘het proces van technologische rationaliteit’ (96).
Geen ontsnapping mogelijk
Om aan te tonen, dat deze ontwikkeling ook het strikt individuele leven incorporeert introduceert Marcuse het verbluffende concept van de ‘repressieve desublimatie’. Hierbij worden de voorheen gesublimeerde elementen van de seksualiteit ontdaan van hun ‘verboden’ en subversieve karakter en tot geaccepteerd onderdeel gemaakt van het maatschappelijk leven. De hiermee gegeven ‘seksuele bevrijding’ blijkt evenwel ten principale onvrij, waar ze tot normaal onderdeel (ver)wordt van het kapitalistische consumentisme en als koopwaar onder controle blijft van het alomvattende eendimensionale systeem. In de terminologie van Marcuse zélf is deze repressieve desublimatie ‘inderdaad werkzaam […] in de seksuele sfeer, en hier werkt ze, net als in de desublimatie van de hogere cultuur, als bijproduct van de sociale controle van de technologische werkelijkheid, die de vrijheid uitbreidt en tegelijkertijd de overheersing versterkt’ (102). Marcuse voorziet deze constatering van talloze voorbeelden uit de literatuur om vast te stellen, dat wat erin ‘plaatsvindt zeker wild en obsceen, viriel en smakelijk, behoorlijk immoreel [is]—en juist daarom volkomen ongevaarlijk’. Bevrijd van haar gesublimeerde vorm, ‘die juist het teken was van haar onverzoenlijke dromen […] verandert seksualiteit in een vehikel voor de bestsellers van onderdrukking’ (107).
Sprekend over het gebied van de taal zien we een ‘woord dat ordent en organiseert, dat mensen aanzet tot kopen en accepteren’ (115). Het betreft een linguïstische tendens, die in de kern een inperking inhoudt van de betekenis van de taal, waarbij woorden als ‘vrijheid’, ‘gelijkheid’, ‘democratie’ of ‘vrede’ fungeren als ‘magisch-rituele formules’ met een inperking van hun oorspronkelijke betekenis conform de (politieke) vereisten van het vigerende systeem (116). Zo blijkt de ‘heersende vorm van vrijheid dienstbaarheid’ of ‘de heersende vorm van gelijkheid opgelegde ongelijkheid’ (117). De taal getuigt van de zege van de maatschappij over haar interne contradicties en van de verzoening van haar principiële tegenstellingen. Deze taalstructuur laat geen ruimte voor welke differentiatie van betekenis dan ook en maakt deel uit van ‘één ondeelbare en onveranderlijke structuur’ (121). Deze gefunctionaliseerde taal is de taal van het eendimensionale denken en omdat ze het eigen verleden en de eigen toekomst van de samenleving onderdrukt, ‘vergeet’ ze de gruwelen van het fascisme: de idee van het socialisme, wat democratie of vrijheid werkelijk inhouden (125). Voor de gevestigde maatschappij kan de herinnering aan het verleden tot gevaarlijke inzichten leiden en de ‘functionele taal’ is dan ook een radicaal anti-historische (126). Marcuse wijst hier onder meer op de empirische sociologie, die onderzoek verricht dat geheel binnen de termen blijft van de bestaande maatschappij en in haar terminologie en methodiek een maatschappijbevestigende ideologie huldigt (140). Dit soort sociologie ‘die de bestaande sociale werkelijkheid tot haar eigen norm uitroept’ wordt zo ‘een element van de ideologie die de feiten in stand houdt’ (145).
Sprekend over de kritische filosofie als antipode van een eendimensionale wereld, huldigt Marcuse een dialectische logica, die de bestaande werkelijkheid in haar ware concreetheid beoogt te analyseren. Het is ‘de rationaliteit van de tegenstelling, van de oppositie van krachten, tendensen, elementen, die de beweging van het reële vormt en, indien begrepen, het concept van het reële’(165). Ze begrijpt de wereld als een historisch universum, als een ontologische spanning tussen ‘is’ en ‘zou moeten’, en deze historische dialectiek behoudt ‘de tweedimensionaliteit van het filosofische denken als kritisch, negatief denken’ (166). Het technologische universum van de moderne filosofie en (natuur)wetenschap is hiervan evenwel het exacte tegendeel, waar het ‘het a priori [inhoudt] van een specifieke technologie—namelijk technologie als vorm van sociale controle en overheersing’ (181). In methodiek en conceptualisering bevordert deze wetenschap een universum, waarin de overheersing van de natuur door de technologie een steeds effectiever instrument blijkt voor de overheersing van de mens zelf. Het gevolg is een onvrijheid in de vorm van ‘onderwerping aan het technische apparaat dat het levenscomfort vergroot en de productiviteit van de arbeid verhoogt’ (182, 189). Marcuse werkt deze constatering vervolgens uit aan de hand van de analyse van een dominante taalfilosofie, waarbij het taalgebruik gehuldigd wordt van de ‘gewone man’, die een spontane, ongezuiverde taal zou spreken. In wezen echter is sprake van een eendimensionale taalfilosofie, die zich geheel en al onderwerpt aan de heerschappij van de gevestigde feiten en elke poging elimineert dit taalgebruik kritisch te analyseren. Het betreft het creëren van een universum, waarin het publieke discours wordt afgeschermd van onwelgevallige en kritische inhouden en waarin een ‘transcendente taal’ wordt ontkend en de filosofie weinig anders behelst dan een deprimerende bevestiging van specifieke vormen van overheersing en manipulatie (214).
Vals, maar gelukkig bewustzijn
Men kan zich vanzelfsprekend afvragen waarom een bestaande orde ten val zou moeten worden gebracht, die immers het ‘gelukkig bewustzijn’ als de min of meer dwingende uitkomst van haar centrale organisatieprincipes kent. Op talloze plaatsen in zijn studie gaat Marcuse op deze existentiële kwestie in met als centrale boodschap dat sprake is van een ‘vals bewustzijn’, waarbij dit zogenaamde geluk volledig is gecontroleerd door een repressieve en gemanipuleerde orde, die met echt geluk en wezenlijke vrijheid niets van doen heeft. Deze orde is irrationeel, waar ze toenemende productiviteit hand in hand doet gaan met toenemende vernietigingskracht; waar ze ellende verwekt tegenover ongekende rijkdom in handen van weinigen en waar wezenlijke beslissingsmacht in handen ligt van machthebbers (27). Er vindt een bevrediging van behoeften plaats, die ‘aan het individu worden opgelegd door bepaalde sociale belangen in zijn onderdrukking’, dat wil zeggen behoeften ‘die het zwoegen, de agressiviteit, de ellende en het onrecht in stand houden’ (38). De behoeften om zich te ontspannen, plezier te maken of te consumeren vinden plaats in overeenstemming met de reclame en worden beheerst door externe krachten waarover het individu geen controle heeft met als resultaat een ‘euforie in ongeluk’ (39). De aangeboden goederen en diensten betekenen geen vrijheid, omdat ze ‘de sociale controle over een leven van zwoegen en angst in stand houden’ en daarmee ‘de vervreemding in stand houden’ (41). De doeltreffendheid van deze door een technologisch-kapitalistisch productiesysteem verwekte sociale controle is zodanig, dat ze zelfs het individuele protest tot in de wortel aantast. Dit betekent dat de innerlijke dimensie van de geest zodanig wordt ingeperkt, dat de kritische kracht van de rede verloren gaat en de vervreemde werkelijkheid de alles overheersende wereld van denken en gedrag van het individu wordt (42-45). Hoewel dit repressieve systeem de sociaal toelaatbare bevrediging van (seksueel) genot sterk vergroot, gebeurt dit op een wijze ‘die onderwerping genereert en de rationaliteit van het protest verzwakt’. Het is een vorm van vrijheid in een onvrije maatschappij, ‘die de aanvaarding van de wandaden van deze maatschappij vergemakkelijkt’ (105). In deze orde van het ‘Gelukkige Bewustzijn’ is geen plaats voor het schuldgevoel, dat op zijn best wordt teruggedrongen naar het strikt individuele niveau en dat een instinctieve goedkeuring verwekt van alle gruwelen en wandaden van de machthebbers (107-110). Er is, zo concludeert Marcuse, een andere en betere wereld mogelijk dan die van de gemanipuleerde genietingen en bevredigingen van een op de accumulatie van kapitaal gebaseerd stelsel. Een wereld waarin de mens leeft in harmonie met de natuur, in solidariteit met zijn medemens en waarin de technologie ten dienste staat van ‘rechtvaardigheid, vrijheid en menselijkheid’ (253).
Gitzwart toekomstbeeld
In het laatste deel van zijn studie behandelt Marcuse de ‘kans van de alternatieven’. Een tamelijk paradoxale exercitie natuurlijk, gezien de eerder geponeerde totalitaire alomvattendheid van de eendimensionale wereld waaraan niet te ontsnappen lijkt. Ook het bij Marx figurerende proletariaat als bevrijdend subject van de geschiedenis is in de visie van Marcuse opgeslokt door de behoeftebevrediging van het hoog ontwikkelde kapitalisme en verloren voor de omverwerping van het bestaande. Wat resteert is frappant mager door aan de ene kant de zogeheten ‘Grote Weigering’ te bepleiten, waarbij dissidente groepen en individuen de maatschappij radicaal de rug toekeren. Hoe onbevredigend dit in wezen is, blijkt uit Marcuses eigen constatering dat het een politiek impotente vorm van kritiek is waarbij, kan men eraan toevoegen, op zijn best eilandjes van alternatieve levenssferen ontstaan die op geen enkele wijze de vigerende orde bedreigen. Ook de traditionele vormen en middelen van protest–bedoeld zijn waarschijnlijk demonstraties, stakingen, het uitbrengen van proteststemmen bij verkiezingen– zijn onwerkzaam en houden in de kern slechts een valse illusie van ‘volkssouvereiniteit’ in stand. Wat resteert is ‘het substraat van de verschoppelingen en buitenstaanders, de uitgebuite en vervolgde mensen van andere rassen en andere kleuren, de werklozen en onbemiddelbaren’. Ze ageren en protesteren niet binnen het bestaande systeem, maar ‘hun verzet treft het systeem van buitenaf’ en maakt daarom een inkapseling binnen de eendimensionale orde onmogelijk (273). Deze impliciete verwijzing naar de Amerikaanse burgerrechtenbeweging heeft zeker realiteitswaarde, maar het is overduidelijk dat eisen en verlangens van deze beweging een blijvende distantie van de eendimensionale orde illusoir zullen maken en dat er geen enkele reden is om te veronderstellen dat ze een reële bedreiging van deze orde zal kunnen vormen. Zo staat, moet men hieruit concluderen, de kritische theorie met lege handen. Natuurlijk bestaat er het historische alternatief–bedoeld wordt het ‘Rijk van de Vrijheid’ bij het marxisme– voor een op verspilling, uitbuiting en ontmenselijking gebaseerd systeem, maar de verwezenlijking hiervan faalt, doordat de ‘bevrijdende tendensen binnen de gevestigde maatschappij’ lijken te ontbreken. Hoewel de hoop op een andere orde blijft leven, lijken de bevrijdende krachten te ontbreken die de kluisters van de eendimensionale dictatuur weten te doorbreken. Zo eindigt de studie volkomen consequent met de proclamatie van de bijzonder betreurenswaardige zege van een eendimensionale orde over haar (mogelijke) historische alternatief, met als schrale troost dat de kritische theorie de hoop op toekomstige verzetsvormen zeker niet heeft laten varen.
Afweging: Marcuse versus Sanders
Overzien we beide hier besproken studies, dan kan allereerst geconstateerd dat hoewel Herbert Marcuses diepgravende studie inmiddels zestig jaar oud is, ze in de kern niets van haar actualiteit heeft verloren. De totalitaire logica van de hoogst ontwikkelde kapitalistische wereld heeft zich op alle fronten bevestigd als een systeem dat als enig en ultiem doel de voortdurende accumulatie van kapitaal kent en met haar (ogenschijnlijke) technologische rationaliteit alle levensterreinen, ook de meest intieme, aan zich weet te onderwerpen. In veel opzichten biedt het betoog van Bernie Sanders, al is dit qua methodiek en diepgang verre inferieur aan dat van Marcuse, een hedendaagse bevestiging van diens centrale these, zij het dat zijn analyse vrijwel uitsluitend betrekking heeft op de VS. Het moge zijn dat Herbert Marcuse met zijn concept van ‘eendimensionaliteit’ geen invulling geeft aan de concrete machtsverhoudingen in de hoogst ontwikkelde kapitalistische naties; toch is zijn analyse geheel in lijn met de door Bernie Sanders aangetoonde almacht van een kleine schatrijke groep van kapitaalmagnaten. Sanders neemt weliswaar een ambivalente houding aan tegenover het democratisch gehalte van de Amerikaanse kapitalistische orde, toch blijkt uit diens beschrijving van het zogeheten democratisch proces, dat de afhankelijkheid van schatrijke oligarchen en de gelijksoortigheid van beide wedijverende politieke partijen een werkelijke volksinvloed illusoir maken. Op alle wezenlijke terreinen van het publieke en sociale leven heerst de ijzeren greep van de kapitaalmagnaten, die de maatschappij weten te organiseren conform hun financieel-economische belangen. Sanders’ opsomming van alle noeste, maar in de kern mislukte, pogingen hier verandering in aan te brengen, maakt bovenal duidelijk dat de machtssamenballing van een financieel-economische elite een schier onneembare vesting blijkt. Een cruciaal onderdeel van dit in wezen totalitaire mechanisme vormt de greep van de kapitaaloligarchie op de massamedia, die Sanders met talloze voorbeelden onderbouwt en die, geheel in lijn met Marcuse, een allesbeheersende controle inhoudt over wat burgers zien, horen en lezen.
Toch lijkt anderzijds de door Sanders bepleite strijd van de werkende klasse voor (meer) democratische en sociale rechten, voor meer reële invloed op de eigen werksituatie en voor de hervorming van de heersende politieke oligarchie, in tegenspraak met de these van een gesloten totalitaire eendimensionaliteit bij Marcuse. Dit blijkt evenwel meer schijn dan werkelijkheid, omdat deze strijd tot dan toe geen enkele bedreiging heeft gevormd voor de heersende oligarchie en zelfs bij (enig) succes de fundamentele grondslagen van de heersende machtsconstellatie in geen enkel opzicht aantast. Het succes van een uiterst rechtse populist als Donald Trump, ook en vooral bij de arbeidersklasse, maakt duidelijk dat oppositievormen eenvoudig binnen het vigerende politieke bestel zijn op te vangen, iets wat Sanders, tot zijn grote spijt, in feite moet erkennen.
Anti-kapitalistische bewegingen
Desondanks lijkt de door Marcuse geproclameerde definitieve teloorgang van een realiseerbaar historisch alternatief voor de vigerende totalitaire orde veel te somber. Sinds het verschijnen van diens studie zijn er talrijke oppositionele bewegingen ontstaan–de studentenrevolte van 1968; de Occupy-beweging; de in kracht en omvang toenemende milieubeweging—die op zijn minst de kwetsbaarheid van het op accumulatie gebaseerde stelsel duidelijk maken. Vooral de steeds evidenter wordende klimaatcrisis en de ermee verbonden aantasting van de natuurlijke aardse bronnen door het kapitalisme, raken het voortrazende accumulatieproces in de kern. Hierbij moet bedacht worden dat het kapitalisme zonder kapitaalaccumulatie gedoemd is ten onder te gaan en dat het zeer twijfelachtig is of het bij machte is de existentiële bedreiging van het voortbestaan van de mensheid af te wenden binnen de termen van dit accumulatieproces zélf. Oppositionele bewegingen zullen zich daarom in toenemende mate gedwongen zien het hart van de winstmachinerie aan te vallen, met een op termijn dodelijke bedreiging van het gehele stelsel zelf. Daarnaast kan gewezen worden op een andere consequentie van het accumulatieproces, de steeds evidenter wordende sociaal-economische ongelijkheid, die zowel op wereldschaal als in de hoog ontwikkelde kapitalistische naties tot toenemende spanningen leidt. De opkomst van populistisch-fascistische partijen is een, voor het kapitalistische systeem ongevaarlijk, gevolg van deze ongelijkheid en van de ermee verbonden migratiestromen en sociale problemen. Toch ligt hier ook een historische kans voor links een strategie te ontwikkelen die dit ‘oneigenlijke’ klassenprotest weet af te buigen naar het bestrijden van de eigenlijke oorzaak, het kapitalistische productiestelsel.
Herbert Marcuse, De eendimensionale mens. Studie over de ideologie van de geavanceerde industriële samenleving, Amsterdam, 2023.
Bernie Sanders, Het is oké om kwaad te zijn op het kapitalisme, Amsterdam, 2023.
Recente reacties