Een week na de blog over de swastika donaties van Henri van Kol belde mijn nicht José mij met de mededeling dat zij iets leuks had gevonden over Van Kol. En zij las het volgende voor: “Mijnheer Van Kol was een goede klant, hij bestelde veel boeken, meestal buitenlandse en veel over Nederlans-Indië, waar hij ook vaak heen ging. Hij reisde heel veel, naar Japan en andere landen in het Verre Oosten. Van die reizen bracht hij altijd een cadeautje voor mij mee, een keer een klein sieraad van lichtgroen jade en een andere keer een gouden swastika aan een kettinkje. Hitler had dat teken nog niet bevuild als van het Nationaal-Socialisme; het gold toen als een theosofisch teken en veel mensen zagen mij voor theosofe aan! Het trok altijd de aandacht.”
Goh, zei ik, naar aanleiding van mijn laatste blog? Nee, zei ze, ik las de beide boeken van Nini Brunt voor de tweede keer omdat ze over Den Haag gaan. En toen viel die anekdote over Van Kol op. Over toeval gesproken! Nini Brunt heeft twee boeken geschreven over haar herinneringen aan haar jeugd in de Gortstraat en de Heemskerckstraat. Bovengenoemd citaat is uit haar Het huis in de Heemskerckstraat. Meisje tussen boeken (pagina 59). Haar vader bezat een boekwinkel, leesbibliotheek en deed ook bestellingen van papier en schrijfgerei voor het parlement en voor het overzeese ambtelijk apparaat, o.a. het Kadaster te Batavia (Djakarta). Na ziekte van haar vader hielp zij mee in de winkel en kwam zodoende in aanraking met vele klanten en uitgevers. Zij noemt Van Kol als een van de velen, die langskwamen zoals de bekende uitgevers als L.J. Veen, J.M. Meulenhoff, C.A.J. van Dishoeck en S.L van Looy. Brunt las alle binnengekomen literatuur, trouwde in 1916 met de grafisch ontwerper Jan van Krimpen. Vanaf 1928 tot en met 1980 werkte zij als vertaalster van onder anderen Kafka. Zij heeft vele vertalingen geproduceerd. Voor een overzicht van haar werk leze men het artikel over Brunt van Cees Koster in het vertalerslexicon. Daarin ook een kort overzicht van enige vertalingen van Brunt.
Had José dit verhaal voorgelezen voordat ik wist van de swastika’s die Van Kol weggaf aan vrouwen, dan had ik het verhaal van Nini Brunt nauwelijks geloofd. Het artikel van Philipp Scheidemann, dat in de vorige blog ter sprake kwam, was duidelijk genoeg. Het huidige gevoel dat een hakenkruis/swastika een nazi-symbool was en helaas is, overheerst bij de verhalen en foto’s van voor de nazitijd. Voor de Eerste Wereldoorlog stond de swastika in de verhevigde belangstelling: een vrijmetselaarstijdschrift had de naam Swastika, een zeilboot, die meedeed aan een wedstrijd op de Amsterdamse bosbaan eveneens. In de Groninger Voetbalbond speelde beginjaren twintig een club met de naam Swastika met minimaal drie teams, die slechts twee jaar heeft bestaan van 1922 tot 1924. Gerard Helsma, de voetbalhistoricus van deze stad, beschreef in zijn Het Joodse voetbal in Groningen (Groningen 1998) deze club: Het tenu bestond uit een geelzwart shirt en een zwarte broek. Op dat shirt hadden de spelers een swastika als embleem. Veel leden waren joods. Het eerste seizoen werden ze kampioen, zonder evenwel te promoveren. In hun tweede jaar werden ze tweede. Daarna ging de vereniging op in De Raven, die eveneens een joodse vereniging was.
Behalve deze voetbalclub waren er in Nederland nog een hockeyvereniging, een Haarlems voetbalteam, een Drentse korfbalclub en een Soester tennisvereniging met de naam Swastika. In de Verenigde Staten wemelde het van sportorganisaties met een swastika als symbool of naam, vooral de ijshockey-wereld in de VS en Canada. Dit vanwege de vermeende Noorse connotaties van de swastika. Max Dohle schreef een artikel in Historiek over de swastika als symbool voor sporters.
Behalve aan Henri Wiessing en Scheidemann heeft Van Kol de swastika’s aan echtgenotes van partijgenoten en jonge vrouwen als ‘J.v.S’ en dus ook Nini Brunt gegeven. In het geval van Brunt liet Van Kol zich charmeren door haar verschijning. De bijgevoegde foto zegt genoeg. Van Kol was wel meer gecharmeerd van jonge vrouwen, zoals in 1902 op de boot naar de Oost. Hij schreef aan zijn vrouw Nellie: “Een goed, oprecht kind, dat veel sympathie opwekt; is heden treurig, (…) ving aan te weenen en Mevr. Birni bracht haar in hunne afgelegen hut. ‘Poor child’. (…) Zal haar straks wat opbeuren.” De vrouw in kwestie heette Jeanne, een achternaam is niet overgeleverd en uit de passagierslijst niet af te leiden. Evenwel Nellie had Jeanne aanbevolen contact te zoeken voor reisgezelschap: “U hebt heel goed gedaan om mij aan uw man aan te bevelen, want [hij] verzorgt mij goed en bezorgt me veel afleiding. (…) Dag lieve mevrouw, Jeanne.” Er bleek meer aan de hand: Van Kol had zijn knie bezeerd met het spel ‘krijgertje’ (met haar?) en in de maneschijn gelopen. Nellie was bezorgd want volgens “de Mama van dat jonge vrouwtje was hij ‘aux petits soins’ voor haar: koppen thee brengen, enz. En volgens ’t vrouwtje zelf converseerden zij véél.” Aux petits soins kan op vele wijzen vertaald worden: ‘attent zijn’, ‘in de watten leggen’ of ‘uitsloven’.
Bij Nini Brunt bleef Van Kol op afstand, waarschijnlijk zat zij achter de balie met de kassa.
Recente reacties