Een populaire omschrijving van fascisme: fascisten veranderen het goede in het kwade. Klassiek voorbeeld is de swastika of het hakenkruis. Vóór de jaren twintig van de vorige eeuw was de swastika een geluksteken dat in oude beschavingen in de oude wereld gebruikt werd voor positieve zaken als een gelukstotem. Zo ontdekte Henri van Kol de swastika op zijn studiereis in het Verre Oosten en vooral in Japan. Daar ontmoette hij zijn tweede vrouw Tomi Otawa, met wie hij in 1919 ging samenwonen in Remouchamps in de Ardennen. In zijn boek over Japan wijdde hij een hoofdstuk aan de swastika. Het werd eveneens als artikel in het radicaalsocialistische weekblad De Mosgroene van Henri Wiessing gepubliceerd. Van het artikel in de Mosgroene waren overdrukken gemaakt. Van Kol deed meer, zo deelde hij deze gelukstekens uit aan dezelfde Wiessing. In 1914 schreef Wiessing in een bespreking van Van Kols boek over Bali en Sumatra dat deze ‘levensvreugdige’ hem met “een gouden swastika als ‘geluksbrenger’ vereerde – van Kol neemt geen decoraties aan, hij deelt ze uit.” Een opvallende waardering van een uiterst linkse dogmaticus.
Henri (J. H.) François, schrijver, homo-activist, in 1925 redacteur van het Indische Volk en in een vorig leven ambtenaar bij de Tweede Kamer was niet een van de gelukkigen. François onthulde wel dat Van Kol bijvoorbeeld aan mede wichelroedeloopster Thusnelda Stein, die met succes een waterader had gewicheld op de Buissche Heide van de Roland Holsten, gegeven had. Hij gaf aan meer mensen, vooral vrouwen, zo’n geluksswastika. Ook de Duitse socialist en voor vier maanden Minister-President Philipp Scheidemann zag dat Van Kol vooral vrouwen met geluk doneerde. Scheidemann en Van Kol hadden een langdurige vriendschappelijke relatie, die even doorbroken werd tijdens de harde onderlinge uiteenzettingen tijdens het vredesproces 1917 te Stockholm.
Voor de Eerste Wereldoorlog was Scheidemann enkele malen in Nederland voor partijzaken op bezoek geweest en op een van die dagen waren zij verzeild geraakt in een Amsterdams restaurant met partijgenoten en hun echtgenotes. Van Kol haalde op het einde van de lange avond de swastika-gelukstekens uit zijn tas en gaf die aan de aanwezige vrouwen. Het was een kettinkje met een kleine gouden swastika er aan bevestigd. Waarschijnlijk had Van Kol een aantal van deze gouden swastika’s meegenomen uit Japan of bij een bevriende juwelier laten maken. In ieder geval ontdekte Scheidemann bij latere bezoeken in Nederland dat “einige Frauen mir bekannter Parteigenossen den van Koolsche Glückszeichen als Anhängsel an Halsketten oder als Broschen trugen.” Toen in 1920 Pilipp Scheidemann Henri van Kol weer eens ontmoette (nu in Gent) vertelde hij dat die mooie gouden Swastikahangers bij de Berlijnse nationalisten en anti-semieten als hun symbool beschouwd werden: “jeder Antisemit [droeg] das Kreuz als Zeichen seiner germanischen Abstimmung und deutschnationalen Gesinnung” Niks gelukstekens! Van Kol moest er hard om lachen of op zijn Duits: ‘aus vollem Halse’. Hij stuurde Scheidemann een klein, gouden hakenkruis en een artikel over de Swastika, een korte bewerking van een hoofdstuk uit zijn boek over Japan. Scheidemann werd overtuigd dat de swastika geen anti-semitisch symbool was en schreef er over in De Vorwärts. Wat te doen met die belangstelling van rechtse jongeren in Berlijn? Nu het was volgens hem simpel om het teken uit de handen van die ‘Hansnarren’ te redden en hen het monopolie op het hakenkruis te ontnemen. Het was verstandig dat iedereen zich dit teken eigen maakte (want het was immers van de gehele wereld). Scheidemann noemde velen op, oud en jong, jood en christen, ondernemers en consumenten en ‘Männlein und Fräulein’. Al dezen zouden dan op elke plaats hun geluksteken dragen. In het geval dat niet zou lukken dan adviseerde Scheidemann dat de Duitse nationalisten het teken op hun huid zouden laten tatoeëren, maar dan wel op een plaats die voor de omstanders onzichtbaar zou zijn, namelijk op hun billen, ‘Sitzbacken’, maar wel de rechter.
Er zijn weinig berichten over deze uitdeelsessies van Van Kol, eigenlijk alleen maar in de jaren voor of net na het overlijden van Van Kol. Zo was er de jonge journaliste J.v.S. (haar naam heb ik niet kunnen achterhalen), die in 1921 naar aanleiding van Van Kols vijftigjarig lidmaatschap van de Eerste Socialistische Internationale vertelde dat zij voor het eerst op de perstribune van het parlement plaats nemend, ook een swastika ontving. Zij had bloemen ontvangen van Tweede Kamerlid Maurits Mendels, maar in de Eerste Kamer kon je dat niet doen, volgens Van Kol dan. Daarop gaf hij een kaartje van de juwelier in Den Haag, die vermeld stond op de achterkant van de overdruk van zijn artikel over de Swastika. Zij haalde het kleinood op, een gouden swastika aan een ketting.
Dat er geen van deze kettinkjes bewaard zijn gebleven, heeft een duidelijke reden. De adviezen van Scheidemann zijn niet overgenomen, de Berlijnse antisemieten hebben het gebruik naar het nationaal-fascistische niveau gebracht. Hitler heeft na zijn machtsovername in 1933 de swastika / het hakenkruis tot hèt internationale symbool van het nazisme gemaakt, zodat waarschijnlijk alle uitgedeelde gouden medaillons omgesmolten zijn. In de archieven van het IISG zijn drie hakenkruisen bewaard, maar dat zijn de nazi-varianten. Hoe die medaillons er uit zagen, is ook niet bekend. Het kan het hiernaast liggende voorbeeld zijn. Helaas kunnen we tegenwoordig niet meer lachen om dit soort positieve geluksbroches.
Marten Buschman
Recente reacties