In het prachtige schotschrift Generaal zonder leger neemt Özcan Akyol (Eus) de literaire elite de maat. Hij is daarin niet complimenteus. Hij vindt Godfried Bomans één van de positieve uitzonderingen, die nu wel tot de grote literatuur hoort, maar in zijn leven, dat op 58-jarige leeftijd eindigde in 1971, niet tot de zevende hemel werd toegelaten.
Eus spiegelt zich een beetje aan Bomans. Beiden zijn televisiepersoonlijkheden, beiden schrijven humorvolle boeken en beiden zijn door tijdgenoten niet tot de grote literatuur toegelaten. Zoals Eus fijntjes laat zien hoe Harry Mulisch over het werk van Bomans dacht: “Het was niet grote literatuur, maar het was wel heel goed.” Inderdaad, alle werken van Bomans waren goed. Evenals als sommige van Mulisch, this site.
Eus heeft meer gemeen met Bomans dan hij zich realiseert. Hij verhaalt op pagina 14 dat hij als auteur een groepsgesprek bijwoonde van een professor en studenten, waar gevraagd werd ‘wat bedoelt de schrijver hier?’. Eén van de studentes gaf het antwoord. Goed zo, zei de professor. Aan de auteur zelf werd niets gevraagd. Die scene is een Bomansiaanse scene. Op het Triniteitslyceum in Haarlem ging het volgende verhaal rond. Op zijn lijst Nederlandse literatuur had Bomans voor zijn eindexamen – een beetje illegaal – een verhaal van hemzelf gezet. En ja hoor, de examinator vroeg de klassieke vraag: wat bedoelt de schrijver hier? Je ziet het voor je: Bomans die breed glimlacht en denkt ‘ha, die weet ik’. En vertelt wat hij zelf bedoeld had met zijn tekst. ‘Neen, dat bedoelt de schrijver niet’ zei de examinator. En toen zat Bomans klem, want hij kon niet zeggen dat hij de schrijver was. Hoe realistisch deze anekdote is, is voer voor Bomansexplicateurs.
Op een ander terrein past ook een Triniteitsanekdote: voordrachten van kunstenaars. Peter Lohr, acteur en schrijver, was in die tijd ook directeur van de Stadsschouwburg. Hij kwam ons, eindexamenkandidaten Gymnasium-b, over de stand van literatuur en toneel vertellen en vooral over zijn plannen van modernisering van het toneel. In zijn directeursperiode debuteerden Herman van Veen en Neerlands Hoop in Haarlem. En hij kon boeiend vertellen. Maar, in die tijd lazen we behalve de klassieken ook strips. En wie zat daar Lucky Luke strips te lezen? Onze enige schrijver van de klas, Kees Snel. Later bekend als één van het duo Joyce & Co. Ook schrijvers hebben hun puberale moment.
Recente reacties