Henny Buiting
Neoliberalisme, staat en democratie. Over de macht van de grote bedrijven
In haar Inleiding maakt econoom en filosoof Grace Blakeley de premissen duidelijk waarop haar analyse is gebaseerd (p. 7-24). Centraal hierin staat de beklemtoning van het totalitaire karakter van het neoliberale kapitalisme, van het ‘’web van arbeid, productie en consumptie dat het moderne kapitalisme schraagt’’ (p. 9).
Drie thesen
Hoewel kapitalisten pretenderen een vrije samenleving te vertegenwoordigen, zijn de machtsverschillen tussen de bezitters van de productiemiddelen en de grote massa van de staatsburgers zo immens dat de meeste mensen autonomie over hun leven wordt ontzegd. De ideologisch beleden ‘vrije markt’ bestaat in wezen niet, omdat de centrale instituties van het kapitalisme—grote bedrijven; financiële instellingen en staatsorganen—volledig gebaseerd zijn op het vergaand plannen en daarmee beheersen van de eigen markten en machtsbereiken. Dit betekent niet dat markten en concurrentie geheel zouden ontbreken, maar wel dat de reuzenfirma’s bij machte zijn ‘’de druk van de markt te negeren en zelf de marktomstandigheden vorm te geven’’ (p. 14). De auteur bestrijdt in dit verband de door sociologen en politicologen sinds jaar en dag beleden these, dat er een scherp onderscheid zou bestaan tussen de politieke en economische sfeer. In werkelijkheid blijken grote firma’s en staten machtige bondgenoten en is de staat ‘’geen neutrale entiteit die boven de maatschappij hangt’’.
Politici en bureaucraten implementeren regelgeving die in het belang is van machtige bedrijven, terwijl rijke individuen en reuzenbedrijven op hun beurt prioriteit verlenen aan het vergroten van hun politieke macht boven rentabiliteit op korte termijn (p. 16). Het betoog culmineert in wat de centrale these van het gehele boek is, dat ‘’een kapitalistische samenleving […] een klassenmaatschappij [is] waarin de macht wordt gemonopoliseerd door kapitalisten en hun bondgenoten’’. Een socialistische samenleving daarentegen is “een klasseloze samenleving waarin macht wordt gedeeld en beslissingen collectief worden genomen’’. Dit betekent dat kapitalisme en democratie onverzoenbaar zijn en dat een ‘echte’ democratie uitsluitend onder het socialisme bestaanbaar is (p. 22).
Stortvloed van voorbeelden
Hoewel de titel van deze studie de suggestie wekt van het ontleden van een uitzonderlijke variant van het hedendaagse kapitalisme, probeert de auteur aan de hand van talloze concrete voorbeelden de dominantie aan te tonen van het ‘alledaagse’ neoliberale systeem dat sinds de jaren zeventig typerend is voor de westerse samenlevingen. In haar analyse onderbouwt ze de these van de vrijwel ongeremde macht van de supergrote bedrijven met een ware stortvloed aan concrete voorbeelden. Deze maken allereerst duidelijk, dat de samenballing van economische macht in handen van op oligopolies en monopolies gelijkende bedrijven, de these van een zogeheten ‘vrije markt’ principieel ondergraaft. In plaats van de ideologisch beleden vrije concurrentie tussen rivaliserende bedrijven, is er een economisch systeem ontstaan waarin multinationale kolossen bij machte zijn markten af te schermen om concurrentie uit te schakelen en winstmaximalisatie min of meer ongeremd te realiseren. Organisch hiermee verbonden is het feit, dat de enorme economische macht van deze bedrijven de door de protagonisten van het neoliberalisme beleden scheiding van het economische en politieke systeem fundamenteel ondergraaft. Met hun grensoverschrijdende economische dominantie weten deze bedrijven nationale overheden in hun greep te krijgen, met als gevolg plundering van natuurlijke hulpbronnen, neokoloniale beheersing van ontwikkelingslanden en een feitelijke ondermijning van de liberale democratie.
In het thema betreffende Kapitalisme en vrijheid laat ze zien hoe multinationals als vliegtuigbouwer Boeing en de autofabrikant Ford nauwe banden onderhouden met de Amerikaanse overheid en dat dit soort bedrijven en financiële instellingen de staatsmacht weet te gebruiken om de eigen belangen te beschermen en te bevorderen. Om de kosten te drukken en de winstmarges op te voeren ten nutte van de aandeelhouders en managers worden onaanvaardbare veiligheidsrisico’ genomen, met als gevolg vliegrampen en andere catastrofes, die de term ‘aasgierkapitalisme’ ten volle rechtvaardigen. Dit soort multinationals bezit een marktmacht met verstrekkende gevolgen voor de werknemers, voor de consumenten, voor de omgang met de natuur en dit vrijwel zonder enige democratische verantwoording (p. 36-41).
Antonio Gramsci en de neoliberale revolutie
De auteur verbindt deze constatering met wat het Leitmotiv van de gehele studie is, te weten dat het kapitalisme ‘’een alomvattend systeem [is] waarin machtige bedrijven, financiële instellingen, staten en grootmachten samenwerken om te bepalen wie wat krijgt in de wereldeconomie”. Niet de zogenaamde vrije concurrentie blijkt typerend voor dit kapitalisme, maar integendeel het bestaan van ‘’een systeem van alomtegenwoordige gecentraliseerde planning’’ (p. 41). Deze kapitalistische planning heeft als voorwaarde de klassenscheiding in de maatschappij, i.e. ‘’de macht die bazen over arbeiders hebben’’, maar deze macht impliceert ook de bepaling van lonen, prijzen, van de aard van de technologische veranderingen en van ingrepen in de natuur. Met enige regelmaat oefent de staat in naam én belang van het kapitaal gewelddadige macht uit middels politie en leger om stakingen en andere vormen van verzet te onderdrukken. De economische dominantie van de grote bedrijven impliceert ook een ideologische macht, de auteur verwijst hier naar de Italiaanse marxist Antonio Gramsci, waarbij de ideeën om de wereld te begrijpen op scholen, universiteiten, in de media en op plaatsen van culturele productie vergaand worden beïnvloed (p. 41-43).
Als hoofdkenmerk van de neoliberale revolutie ziet Blakeley de herverdeling van de (relatieve) macht van de arbeidersklasse, product van de naoorlogse invloed der sociaaldemocratie, ten gunste van de eigenaren en managers van de multinationals, met uiteindelijk een dictatoriale macht van het kapitaal over arbeid (p. 61). Deze ‘Umschwung’ is gepaard gegaan met vormen van staatsgeweld waarbij, zoals in het Engeland van Margaret Thatcher, vakbonden en andere arbeidersorganisaties worden onderdrukt of waarbij er zelfs massale moordpartijen plaatsvinden, zoals in het Chili van Pinochet dat zich economisch volledig baseerde op de neoliberale mantra van Milton Friedman. Deze transformatie is alleen maar mogelijk geweest door het in bezit nemen en herinrichten van de staatsmacht door de neoliberalen. Waar het in de neoliberale ideologie heet dat de staatsmacht de vrijemarkteconomie belemmert, wordt in werkelijkheid de staatsmacht juist versterkt om de heerschappij van de multinationals over arbeid te vestigen en vormen van democratisch beheer zoveel mogelijk in te perken. Aparte aandacht besteedt Blakeley hierbij aan het zogenaamde ‘rampenkapitalisme’, waarbij maatschappelijke ontwrichtingen zoals de financiële crisis van 2008 of de coronapandemie van een decennium later worden aangegrepen om een ‘noodtoestand’ uit te roepen die democratische verworvenheden inperkt, maar die vooral dient om de macht van de staat en van de hiermee verbonden dominantie van het kapitaal te vergroten (p. 95). Zo verliezen ten gevolge van de pandemie volgens de ‘Internationale Arbeidsorganisatie’ internationaal honderdveertien miljoen mensen hun baan en raken werknemers drie komma zeven biljoen dollar aan inkomsten kwijt (p. 99).
Geen concurrentie meer
In haar tweede grote thema betreffende zogeheten Planners behandelt de auteur de wijze waarop de multinationals in staat zijn markten te beheersen en, samen met de staat, te plannen om concurrentie af te schermen en de accumulatie van kapitaal te waarborgen. Om dit te realiseren hanteren firma’s als ‘Amazon’ van Jeff Bezos agressieve antivakbondstactieken en behandelen werknemers als slaven en robots. Uitbuiting van deze werknemers gaat hand in hand met het ontduiken van belastingen en het verwoesten van de natuur. Middels het overnemen van kranten als ‘The Washington Post’ bespeelt de firma de publieke opinie en weet daarnaast door middel van het doneren van grote sommen gelds de presidentsverkiezingen in de V.S. te beïnvloeden met als doel het verkrijgen van belastingvoordelen en een nog grotere marktmacht. Het bestaan van deze superbedrijven impliceert vooral ook het opwerpen van barrières voor concurrerende bedrijven of het opkopen ervan waardoor van concurrentie steeds minder sprake is. Het gevolg is de realisatie van hogere bedrijfswinsten ten gunste van de aandeelhouders en managers, met een feitelijke daling van de productiviteit en een toename van de ongelijkheid door de concentratie van rijkdom en macht in handen van weinigen (p. 135, 138). Typerend aan deze machtsconcentratie is het ontstaan van een zogenaamde ‘technostructuur’, waarbij ‘’het handhaven van de macht van de organisatie net zo belangrijk […] is als het vergroten van de winst’’ (p. 148).
Blakely verbindt deze constatering met een nadere analyse van de moderne financiële wereld en de rol van de staat. Hoewel ondanks monopolisering vormen van concurrentie niet helemaal verdwijnen en de financiers diepe economische crises kunnen veroorzaken, betekent de nauwe relatie tussen financiers, bedrijven en politici, dat er een structurele concentratie van de economie ontstaat (p. 182-3). De staat blijkt, anders dan de neoliberale economen proclameren, gedomineerd te worden door de belangen van het kapitaal die gewaarborgd worden door specifieke wetten. Van een strikte scheiding tussen staat en markt blijkt geen sprake, waarbij de rijken hun fortuin weten om te zetten in politieke macht en de bureaucraten op hun beurt politieke invloed in klinkende munt weten te vertalen. Een en ander vindt niet plaats in een maatschappelijk vacuüm, maar is resultante van de machtsverhoudingen tussen kapitaal en arbeid in de bredere samenleving. De auteur beklemtoont hier dat het neoliberale project niet de gepostuleerde strijd tussen staat en markt inhoudt, maar een strijd tussen verschillende sociale klassen waarbij deze staat ‘’zeer doorlaatbaar [is] voor kapitaal maar uiterst ondoordringbaar voor arbeid…’’ (p. 230).
Nieuwe wereldorde
De macht van het kapitaal over staat en maatschappij heeft ook implicaties voor de wereldeconomie, waarbij perifere onderontwikkelde gebieden niet in staat zijn te industrialiseren en gedwongen zijn primaire grondstoffen te exporteren naar de kapitalistische kerngebieden. Ondanks nobele proclamaties over grootse civiliserende missies ‘’hebben de rijke landen in feite de rest van de wereld ónderontwikkeld om zichzelf te verrijken’’ (p. 262). Dit gaat gepaard met vormen van extreem geweld, zoals de massamoord op veronderstelde communisten in het Indonesië van Soeharto, het massaal uitroeien van linkse opposanten in Latijns-Amerika of het geschikt maken van Irak, na de illegale invasie door de VS, voor het Amerikaanse kapitaal. Het zijn vooral de VS, samen met de machtigste kapitalistische staten ter wereld, die een imperialisme vestigen waarin de staat optreedt als de belangrijkste voorvechter en beschermer van kapitalistische belangen (p. 284). De ermee verweven wereldorde creëert en handhaaft de onderwerping van de arme landen en het internationale financiële systeem staat daarbij geheel ten dienste van de machtigste landen. Talrijke internationale instellingen weten de perifere landen duurzaam te onderwerpen met als kern dat ‘’zonder deze ongelijkheid tussen de rijke en arme landen […] het mondiale kapitalisme niet [zou] kunnen bestaan’’ (p. 295).
In haar derde en laatste thema over Democratische Planning probeert Blakeley aan te tonen dat een duurzaam, gesocialiseerd en democratisch productiesysteem mogelijk is. Ze analyseert daartoe een tiental praktijkvoorbeelden van burgerinitiatieven en coöperatieve verbanden in diverse delen van de wereld. Hoewel deze voorbeelden inderdaad de levensvatbaarheid aantonen van door burgers zélf geïnitieerde vormen van democratische planning en gemeenschappelijke productieve verbanden, men zou ze moderne ‘meenten’ kunnen noemen, moet de auteur ook zelf erkennen dat het ‘’kleine en vaak geïsoleerde eilandjes van verzet [vormen] tegen het kapitalisme in een zee van uitbuiting en onderdrukking’’ (p. 331). Pogingen om op grotere schaal vormen van democratische planning te realiseren, zoals in het Chili van Salvador Allende, stuiten op tegenstand van massieve gevestigde belangen, die de droom van een niet-kapitalistisch productiesysteem met grof geweld vernietigen. Zo blijkt ook voor Grace Blakeley het kapitalisme vooralsnog een onneembare veste en is haar opsomming van de technologische, sociologische en economische voorwaarden voor een democratisch-socialistische maatschappij vooral normatief van aard. Wat blijft is het verlangen van miljoenen mensen naar een andere maatschappij: ‘’We hoeven alleen maar door de barsten te gluren die nu al binnen het kapitalisme ontstaan om een glimp op te vangen van de echte vrijheid die ons aan de andere kant wacht’’ (p. 374).
Grace Blakeley, Aasgierkapitalisme. Bedrijfsmisdaden tegen de menselijkheid, Amsterdam-Antwerpen, 2024.
Recente reacties