Henny Buiting
Aantekeningen bij de studie over de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB)
Mijn recensie over het tweede deel van de indrukwekkende studie van Edwin Klein en Robin te Slaa over de NSB maakt duidelijk, dat het vooroorlogse fascisme voorgoed verdwenen is en zich ook niet op identieke wijze zal herhalen. In uniformen gehesen ‘kameraden’, aangevoerd door een al evenzeer geüniformeerde ‘Leider’, nationale en soldateske liederen galmend over de nabije Nieuwe Tijd van nationale eendracht en etnische zuiverheid, past in geen enkel opzicht bij de huidige maatschappelijke orde. Dat is, naar het mij voorkomt, dan ook de reden dat vele kenners van fascisme en nationaal-socialisme elke identiteit tussen vooroorlogs fascisme en huidig zogeheten ‘populisme’ ontkennen. Toch wordt hiermee het voor de hand liggende feit geloochend dat er naast evidente maatschappelijke en politieke verschillen tussen ‘toen’ en ‘nu’, er al evenzeer opvallende overeenkomsten zijn.
De paradox van het fascisme
Het vooroorlogse fascisme is ondenkbaar zonder de desastreuze gevolgen van de Eerste Wereldoorlog en de catastrofale economische depressie van de jaren dertig. Zonder de hiermee verbonden diepgaande maatschappelijke en politieke ontwrichting, zou het fascisme een onbetekende onderstroom zijn gebleven. Het is dan ook de dreigende ondergang van de vigerende kapitalistische ordening geweest, waarbij miljoenen (kleine) burgers vermalen werden, die het fascisme de wind in de zeilen heeft geblazen. In veel opzichten is het fascisme dan ook een poging de kapitalistische woestenij te overwinnen bij, paradoxalerwijze, behoud van de klassenmaatschappij die eraan ten grondslag ligt. Het is deze achtergrond, die de eigenaardigheden van de fascistische beweging duidelijk maakt: de benarde positie van miljoenen kleinburgers, ontwortelde arbeiders en andere sociale groeperingen verwekt een beweging die redding zegt te bieden door het wonderschone vooruitzicht van een maatschappij die niet langer geteisterd wordt door werkloosheid, armoe en een continue strijd tussen arbeidersklasse en de dominante kapitalistische klasse. Het ‘socialisme’ waar de NSB en andere fascistische bewegingen van reppen heeft dan ook niets van doen met het overwinnen van de klassenmaatschappij, maar is gericht op het uit alle macht apaiseren van maatschappelijke contradicties, die voor miljoenen de sociale en economische ondergang betekenen. Niet de ondergang van het loonstelsel, zoals de marxisten eisen, blijkt het parool, maar de binding van de miljoenen getroffenen aan een reddende Leider en aan het de klassen overstijgende geheiligde concept van het Vaderland en van het ermee verbonden ‘eigen’ volk. Het hier inherent aan gekoppelde nationalisme is juist daarom zo extreem en alomvattend, omdat het begrip bedoeld is om alle klassen van de kapitalistische orde in een harmonieus verband te verenigen. Het spreekt vanzelf, dat hierbij alle (propagandistische) machtsmiddelen van een overmachtige Staat en een overmachtige Leider worden ingezet om deze, in wezen oneigenlijke, harmonie, te verwekken en te handhaven. Behulpzaam is zeker ook dat deze conceptie in zijn meest radicale variant, het Duitse nationaal-socialisme, verankerd wordt in wat men een ‘historiserende’ ideologie kan noemen. Het ‘Vaderland’ is daarbij geboren uit de eeuwenlange strijd van een nauw omschreven etniciteit tegen vreemde volken en stammen en tegen de bedreigingen van een vijandige natuurlijke omgeving. Zo worden de begrippen ‘Natie’, ‘Vaderland’ en ‘Vaderlander’ verbonden met een conceptie van etniciteit die zogeheten vreemdelingen uitsluit van de nationale gemeenschap en de deuren wijd openzet voor discriminatie en vervolging . Typerend aan fascisme en nationaal-socialisme is tenslotte de radicale verwerping van de parlementaire democratie, die gezien wordt als expressie van een door belangentegenstellingen geteisterde atomistische ordening en die in geen enkel opzicht de eigenlijke belangen van het als eenheid opgevatte ‘volk’ weet te vertegenwoordigen.
Huidig fascisme?
Het is overduidelijk dat de huidige, als populistisch aangeduide rechts-radicale, stromingen een expliciete ideologie ontberen, die zo typerend is voor fascisme en nationaal-socialisme. Toch bezit dit populisme kenmerken die , zeker in aanzet, een constituerend deel uitmaken van het gedachtegoed van het vooroorlogse fascisme. Hierbij kan eerst en vooral gewezen worden op de opvattingen van het hedendaagse populisme over het vigerende politiek-parlementaire systeem. Meer incidentele uitvallen van Geert Wilders over ‘Nep-Parlement’ en van Thierry Baudet over de perfide almacht van het ‘Politieke Kartel’ maken deel uit van een ideologische constructie, die het als eenheid opgevatte ‘gewone volk’ plaatst tegenover een regerende kliek, die als een parasiterende volksvijandige elite wordt voorgesteld. De door beide leiders gebruikte terminologie past naadloos bij een betoog als dat van het NSB-Kamerlid en advocaat A.J van Vessem die op 7 april 1937 in de Eerste Kamer poneert: ”De heerschende democratische oligarchie steunt niet meer op beginselen, steunt niet meer op overtuiging, en zulks niet bij zich zelf en ook niet bij het door haar beheerschte volk […] dat ook geen vertrouwen meer heeft in de heerschende oligarchie..” (Klijn en Te Slaa, De NSB, p. 303). Geheel overeenkomstig de benadering door het fascisme is ook, dat deze geconstrueerde tegenstelling tussen politieke elite en volksmassa de klassen- en eigendomsverhoudingen zeer bewust negeert. Niet de socialistische idee van strijd tussen kapitaal en arbeid als de eigenlijke tegenstelling van de burgerlijke maatschappij typeert het populisme, maar een tegenstelling tussen elite en massa, die de fundamenten van de kapitalistische orde zeer bewust negeert. Ook het stemgedrag van beide populistische partijen in de Tweede Kamer, Partij voor de Vrijheid (PVV) en Forum voor Democratie (FvD), maakt duidelijk dat beider kritiek op de vigerende orde niet de eigenlijke economische machthebbers treft en, gelijk het fascisme, hoogstens aan schijnbestrijding van het kapitaal doet. Dat laatste zien we ook zeer expliciet bij Thierry Baudet en zijn beweging die kritiek op het kapitaal reserveren voor een Joodse filantroop als George Soros, waarmee antisemitisme en gelijkstelling van kapitalisme en financierskapitaal hand in hand gaan. Ook de opvallende voorkeur van beide partijen voor het referendum past in een benadering, die het parlement in wezen als ongeschikt ziet om de ‘volkswil’ uit te drukken en dat als een probaat middel wordt voorgesteld om het parlementaire systeem te ‘overstijgen’.
De (politieke) propaganda door zowel PVV als FvD maakt duidelijk, dat beide partijen getypeerd worden door een opvatting van de geschiedenis, die een glorierijk verleden verbindt met een gewenst mono-etnisch heden, verlost van ‘vreemde smetten’ en bevrijd van een volksvijandige politieke kliek. Michiel de Ruyter en de Gouden Eeuw staan, net als bij de NSB, symbool voor een glorierijk verleden, dat dramatisch contrasteert met een in alle opzichten, maar vooral door massa-immigratie, vervuild heden. Ook bij deze verwijzingen naar een geprefereerd verleden ontbreekt elke referentie aan slavernij, repressie van overzeese volken of van de vele immigranten in een stad als Amsterdam en wordt bewust het (valse) beeld gecreëerd van een mono-etnisch Walhalla. De dominante moraal van het populisme is daarbij, dat slechts de opruiming van de volksvijandige politieke kliek en een algehele regeneratie van de natie een dan herboren natie en volk nog kan redden.
En passant incorporeert deze benadering ook de wens een repressief rechts- en juridisch systeem te vestigen, dat de vereende volkswil zou moeten schragen en korte metten maakt met een te liberaal geacht rechtsstelsel, dat met zijn softe aanpak niet bij machte is de criminaliteit effectief te bestrijden. Ook deze rechtsconceptie sluit nauw aan bij die van het fascisme, waarin de organische en van harmonie vervulde volksgemeenschap afwijkingen van ‘de norm’ genadeloos afstraft.
Overeenkomsten
De bovenvermelde ‘historische conceptie’ en de erbij passende gewenste ‘harmonische maatschappelijke orde’ keert zich zeer expliciet tegen een massa-immigratie, die als de voornaamste aanjager van het moderne populisme kan worden beschouwd. Hoewel in de entourage van FvD antisemitische oprispingen niet ongewoon zijn, wordt het huidige populisme toch vooral gekenmerkt door anti-islamitische opstellingen die, zeker voor de PVV, als remplaçant fungeren van de vooroorlogse Jodenhaat inclusief de erbij passende stereotypen. Deze afkeer van de Islam en Islamieten verklaart voor een partij als de PVV de opvallende liefde voor Jodendom en de staat Israel, die in de frontlinie heet te staan in de strijd tegen de oprukkende Islam. Deze liefde is overigens tamelijk verdacht, omdat ze zich beperkt tot die Joden, die de politiek van de staat Israel jegens de (Islamitische) Palestijnen steunen. In wezen evenwel is de afkeer van de Islam en daarmee van Islamieten zeer nauw verwant aan de opstelling van de NSB tegenover de Joden en andere etnische minderheden en vormt in zijn impliciete en expliciete racisme de meest stuitende én gevaarlijke overeenkomst met het vooroorlogse fascisme en nazisme. Ook de door Wilders gehuldigde houding jegens homoseksualiteit heeft weliswaar de schijn van een tolerantie die wezensvreemd is aan elke vorm van fascisme, maar wordt toch vooral ingezet tegen de Islam als een leer van extreme intolerantie tegenover homo’s.
Hoewel PVV en FvD, evenals de overige populistische bewegingen in Europa, de weerzin tegen Islam en Islamieten duiden in cultureel-godsdienstige en niet in raciale termen, zijn racistische connotaties toch overduidelijk aanwezig. Geert Wilders is veroordeeld voor zijn racistische demagogie over het teveel aan Marokkanen in ons land en zijn kretologie betreffende de ‘kopvoddentaks’ en het oproepen van spookbeelden over de vloed aan Islamitische immigranten die het Joods-Christelijke Avondland bedreigen, omvat weinig anders dan het opwekken van haat jegens een etnische minderheid. Hoe pervers en vervuld van een racistische aversie jegens immigranten de ideologie van de PVV is, toont ook wel Wilders’ tirade bij de recente Algemene Beschouwingen, waarin de CO2-uitstoot van niet-westerse allochtonen wordt omgerekend naar een aantal van ongeveer zeven vervuilende kolencentrales!!!
Bij Baudet is dit racisme nog explicieter aanwezig in zijn opmerkingen aangaande de ‘homeopathische verdunning’ van de autochtone bevolking door massa-immigratie en zijn verkiezingstoespraak over de bedreiging van een superieure boreale, i.e. arische, wereld door de Islamitische invasie. Gemeenschappelijk aan beider benadering van Islam en Islamieten blijkt het zeer bewust opwekken van haat jegens en afkeer van een etnische minderheid en het vertoont daarmee een griezelige verwantschap met de vooroorlogse campagnes van de NSB jegens de Joden. Om dit mechanisme duidelijk te maken zal ik een aantal citaten weergeven uit de door mij gerecenseerde studie over de NSB met betrekking tot de kwalijk geachte immigratie van Joodse vluchtelingen, waarbij de parallellie met de huidige benadering van de ‘Islamiet’ frappeert. Zo stelt Rost van Tonningen op 24 november 1937 in de Tweede Kamer, dat de NSB zal strijden ”tegen de onduldbare overstrooming van ons volk met de uit Duitschland of elders gestooten vertegenwoordigers van het Joodsche ras..”(De NSB, p. 403). De eerder vermelde Van Vessem merkt op 26 april 1938 in de Eerste Kamer op, dat de toestroom van Joodse vluchtelingen een bedreiging vormt voor ”de ethnische samenstelling van het Nederlandsche volk” (De NSB, p. 459). Mussert stelt in een redevoering van 22 oktober 1938, dat opeenvolgende regeringen de laatste twintig jaar vele tienduizenden Joden ”op ons volk hebben losgelaten” en hij eist dat deze zouden moeten worden uitgewezen (De NSB, p. 551). In de Tweede Kamer verklaart het NSB-lid M.V.E.H.J.M. Marchant en d’Ansembourg op 15 november 1938, dat ons land wordt overstroomd door Joodse vluchtelingen en hij verlangt van de regering-Colijn maatregelen om een verdere ”overstrooming” te voorkomen en de Joodse vluchtelingen uit te wijzen (De NSB, p. 561-2). Geheel conform de benadering door Wilders, die de zogenaamde voorkeursbehandeling van immigranten bij woningtoewijzing e.d. bij herhaling aankaart, merkt Volk en Vaderland, het weekblad van de NSB, op 2 december 1938 op dat ”de misère van ‘honderdduizenden volksgenoten” schril afsteekt bij ”de voorkeursbehandeling van Joodse, doorgaans welvarende vluchtelingen” (De NSB, p.579). Amsterdam wordt als een ”immigrantenparadijs” bestempeld , waar ”de overheersching van dien Joodschen geest” heerst, gevolgd door de eis van Mussert van 12 mei 1939, dat ”Amsterdam voor de Amsterdammers” moet zijn (De NSB, p. 666). Dezelfde dag verklaart D’Ansembourg in de Tweede Kamer , dat immigranten de banen inpikken van autochtone Nederlanders en dat ze een bedreiging vormen voor het Nederlandse volk, dat ”op zijn eigen bodem, volgens zijn eigen aard” zal moeten kunnen blijven leven (De NSB, p. 668). Dit afzetten van de ellende van de autochtone Hollander tegen de bevoordeling van Joodse vluchtelingen is vanaf 1938 een telkens terugkerend demagogisch thema in de NSB-propaganda. Daarbij wordt zodanig beledigende taal uitgeslagen, dat diverse NSB-prominenten zich voor de rechter moeten verantwoorden en tot (veelal lichte boetes) worden veroordeeld.
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat hoewel het vooroorlogse fascisme en nazisme voorgoed verdwenen zijn en ook het hedendaagse populisme zeker niet identiek is aan de vooroorlogse extreem-rechtse bewegingen, dit populisme anderzijds zodanige opvattingen huldigt dat het kan worden gezien als een moderne variant hiervan. Dit komt vooral naar voren in de houding tegenover de immigratie die, hoewel deze veelal gegoten wordt in de these van cultureel-religieuze verschillen, in essentie een herboren racisme behelst dat de ene, autochtone Joods-Christelijke, etniciteit in schrille tegenspraak plaatst met een inferieure Islamitische , waarmee ook de aanhangers van deze leer als een aan onze volksaard vreemde én ongewenste entiteit worden voorgesteld. Deze houding tegenover de immigratie blijkt, zeker in aanzet, organisch verbonden met een ideologie die de superioriteit van het Avondland beklemtoont en een historische conceptie hanteert die het als etnische eenheid opgevatte ‘eigen volk’ als begin- en eindpunt van de nationale existentie voorstelt en dit verbindt met een nationalisme, dat weinig onderdoet voor dat van de vooroorlogse fascisten. Ogenschijnlijk verschillend van het vooroorlogse fascisme is het ontbreken van een ideologie en een praktijk van geweld bij zowel PVV als FvD. Toch zijn beide bewegingen niet afkerig van digitale geweldsvormen, zoals agressieve bedreigingen op ‘sociale media’ bij opinies die onwelgevallig zijn, en ze steunen in de praktijk ook (gewelddadige) acties tegen asielzoekerscentra e.d, die spontane expressies heten te zijn van een begrijpelijke volkswoede. Er zijn kortom zodanige overeenkomsten tussen de extreem-rechtse bewegingen van weleer en het hedendaagse populisme, dat van ‘normale’ politieke bewegingen geen sprake is en dat het, zeker voor de linkse beweging, alle hens aan dek en heilige plicht is het fenomeen uit alle macht te isoleren en te bestrijden.
Rotterdam, 27 september 2021
Recente reacties